buzzer

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  buzzer    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • buz·zer
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zoemer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1976 [1]
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘soort semafoon waarbij een bericht verschijnt op een schermpje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1996 [1]
  • Naamwoord van handeling van buzzen met het achtervoegsel -er [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord buzzer buzzers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

debuzzerm

  1. (verouderd) apparaatje dat trilt als je het belt en door nummercodes een bericht kan ontvangen, het apparaat is vervangen door de mobiele telefoon
    • De huisarts keek op zijn buzzer en zag dat hij de praktijk met spoed moest terugbellen.  
    • Leraren op basisscholen nemen de zoemende buzzers en `maxxers' van hun leerlingen direct in beslag. Maar werkende ouders blijven zo met hun kind in contact. “Als ze om tien over vier niet opneemt, piep ik haar op.' [3] 
  2. iemand die mond-tot-mondreclame maakt
  3. iemand die de aandacht op zich wil vestigen, een aandachttrekker
Synoniemen
Verwante begrippen
  • [2,3] mannelijke vorm van buzster

Gangbaarheid

  • Het woord buzzer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
89 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen


Frans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Werkwoord

buzzer

  1. (spreektaal) zich snel verbreiden (van nieuws)
    «Connaissant ces lascars ça va buzzer sévère.»
    Die jongens kennende zal het nieuwtje snel rondgaan. [1]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.