chromosoom

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  chromosoom    (hulp, bestand)
  • IPA: (Noord-Nederland) /ˌχroʊmoʊˈsoʊm/
Woordafbreking
  • chro·mo·soom
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘drager van erfelijke eigenschappen in celkern’ voor het eerst aangetroffen in 1907 [1]
  • met het voorvoegsel chromo- en met het achtervoegsel -soom [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord chromosoom chromosomen
verkleinwoord chromosoompje chromosoompjes

Zelfstandig naamwoord

hetchromosoomo

  1. (biologie) staafachtig lichaampje in de celkern dat drager van erfelijke eigenschappen is
    • Bij de mens hebben de lichaamscellen 23 paren chromosomen, te weten 22 paren autosomen en 1 paar geslachtschromosomen. 
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord chromosoom staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
97 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.