cipier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  cipier    (hulp, bestand)
  • IPA: /siˈpir/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ci·pier
Woordherkomst en -opbouw
  • van Frans cipier, in de betekenis van ‘gevangenbewaarder’ aangetroffen vanaf 1552 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord cipier cipiers
verkleinwoord cipiertje cipiertjes

Zelfstandig naamwoord

decipierm

  1. (beroep) iemand die gevangenen bewaakt en verzorgt
    • Die cipier staat niet bekend om zijn zachtaardigheid. 
    • The Daily Mirror ging al langs bij een gevangenis in Marseille. De boodschap van de anonieme cipier: hier wil je niet vastzitten. „Niemand spreekt Engels.”[2] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord cipier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.