combi
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: combi (hulp, bestand)
- IPA: / ˈkɔmbi / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- com·bi
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | combi | combi's |
verkleinwoord | combietje | combietjes |
Zelfstandig naamwoord
de combi m
- (informeel) bundeling van verschillende eenheden of functies in één geheel
- (verkeer) auto met extra ruimte die voor personenvervoer en licht goederentransport gebruikt kan worden
- (luchtvaart) passagiersvliegtuig met extra ruimte voor vracht
- gebruikt als eerste lid in samenstellingen
Synoniemen
- [1] combinatie
- [2] combinatiewagen, stationcar
- [2.1] politiebusje
Afgeleide begrippen
samengesteld met combi- als eerste deel
- combi-euro
- combigebruik
- combigebruiker
- combikaart
- combikachel
- combikamer
- combiketel
- combikip
- combimagnetron
- combinoren
- combioven
- combiregeling
- combispeler
- combistraler
- combitaks
- combitherapie
- combiticket
- combivrouw
Gangbaarheid
- Het woord combi staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "combi" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[2] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ combi op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Frans
Uitspraak
- Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
Woordherkomst en -opbouw
- (verkorting) van combinaison
Zelfstandig naamwoord
combi v
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.