continu

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  continu    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • con·ti·nu
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘onafgebroken’ voor het eerst aangetroffen in 1663 [1]
  • met het voorvoegsel con- [2]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen continucontinuer
verbogen continuecontinuere
partitief continu'scontinuers-

Bijvoeglijk naamwoord

continu

  1. voortdurend, zonder onderbreking
    • De baby bleef continu huilen. 
     Tijdens het koken zat iedereen elkaar continu te stangen alsof we elkaar al jaren kenden.[3]
Synoniemen
Antoniemen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord continu staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
94 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.