daadzaak

Nederlands

Woordafbreking
  • daad·zaak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord daadzaak daadzaken
verkleinwoord daadzaakje daadzaakjes

Zelfstandig naamwoord

dedaadzaakv/m

  1. (verouderd) feit, iets feitelijks
    • Die eed kan alleen worden opgedragen omtrent een daadzaak welke persoonlijk zoude zijn verricht.[2] 
Afgeleide begrippen
  • daadzakelijk

Gangbaarheid

  • Het woord 'daadzaak' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.