daag

Niet te verwarren met: Daag, dag

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  daag    (hulp, bestand)
  • IPA: /daːx/
Woordafbreking
  • daag

Werkwoord

vervoeging van
dagen

daag

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dagen
    • Ik daag. 
  2. gebiedende wijs van dagen
    • Daag! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van dagen
    • Daag je? 

Gangbaarheid

  • Het woord daag staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.


Limburgs

Uitspraak
  • IPA:
    • enkelvoud: /dáːx/ (Etsbergs)
    • meervoud: /dàːx/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

daag m

  1. dag
Verbuiging
enkelvoud meervoud
geheel gemuteerd verkleind gemuteerd verkleind geheel gemuteerd verkleind gemuteerd verkleind
nominatief daagtaagdaegsketaegskedaagtaagdaegskestaegskes
genitief daagstaagsdaegskestaegskesdaagtaagdaegskestaegskes
locatief dagestagesdagesketageskedagesetagesedageskestageskes
datief dage(m)tage(m)daegske(m)taegske(m)daagtaagdaegskestaegskes
accusatief daagtaagdaegsketaegskedaagtaagdaegskestaegskes
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.