dagpas

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dagpas    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈdɑxpɑs/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • dag·pas
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord dagpas dagpassen
verkleinwoord dagpasje dagpasjes

Zelfstandig naamwoord

dedagpasm

  1. toegangsbewijs dat één dag geldig is
    • Naast de gratis nieuwssite komt een ‘Plus-omgeving’, waarvoor je als bezoeker een dag- of maandpas moet kopen. De dagpas gaat 0,70 euro kosten. [1]
    • Van buiten de linie komende, moeten nu ook de vrouwen zich van een dagpas voorzien, doch hoe haar te onderscheiden van de dames, die binnen de postenketen wonen en geen briefje noodig hebben? [2]
  2. toegangsbewijs dat overdag geldig is
    • Zowel de dagpas als de avondpas omvat het gebruik van alle saunafaciliteiten en baden. [3]
Antoniemen
  • [2] avondpas
Verwante begrippen

Gangbaarheid

  • Het woord dagpas staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.