deir

Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ðɛɪ(ɐ)(r)/ (Etsbergs)
Woordherkomst en -opbouw
  • Samentrekking van die en häör.

Bezittelijk voornaamwoord

deir

  1. hun
    «Deir beuk lègke nag daeróppes.»
    Hun beuken liggen nog daar.
Verbuiging
Synoniemen
  • (die) häör
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.