dijken

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  dijken    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • dij·ken
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van dijk met het achtervoegsel -en
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
dijken
dijkte
gedijkt
zwak -t volledig

Werkwoord

dijken [1] [2]

  1. (waterbeheer) van dijken voorzien
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Dei nait wil dieken mout wieken (gevelsteen op het waterschapshuis in Onderdendam, Groningen
Afgeleide begrippen

Zelfstandig naamwoord

dedijkenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord dijk

Gangbaarheid

  • Het woord dijken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.