duperen

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  duperen    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • du·pe·ren
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van het Franse duper (bedriegen, erin laten lopen ) (met het achtervoegsel -eren) [1]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
duperen
dupeerde
gedupeerd
zwak -d volledig

Werkwoord

duperen [2]

  1. overgankelijk de dupe doen worden, de sigaar doen zijn, iemand nadeel bezorgen
    • De bankier had er geen moeite mee zijn klanten te duperen. 
Afgeleide begrippen
  • dupering
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord duperen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
90 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.