eikenstam
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: eikenstam (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ei·ken·stam
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van eik zn en stam zn met het invoegsel -en- [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | eikenstam | eikenstammen |
verkleinwoord | eikenstammetje | eikenstammetjes |
Zelfstandig naamwoord
de eikenstam m
- (plantkunde) (bosbouw) een rechtop gaande houten schacht van een eikenboom
- Op open plekken doen vluchten rood-zwarte atalanta's (schoenmakervlinders) zich tegoed aan neergevallen lijsterbessen. Achterin het bos ontdek ik enige biefstukzwammen in een eikenstam; een lichtgele hoed met erboven een lelijke bobbel is waarschijnlijk een jong exemplaar. Ondanks zijn veelbelovende naam, levert de biefstukzwam slechts een `matig gewaardeerd hapje' op, volgens mijn paddestoelengids. [2]
- In januari 2006 kon hij op de jaarlijkse rondhoutveiling in Arnhem een eikenstam van een meter of vijftien kopen, niet helemaal de gewenste dikte, niet helemaal noestvrij. Maar wel afkomstig van het landgoed Windesheim, ten zuiden van Zwolle („denk aan het IJsseldal”). [3]
Gangbaarheid
- Het woord 'eikenstam' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "eikenstam" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC Gerrit Jan Zwier 2 oktober 2000 Seizoen voor zwammen
- ↑ NRC Koos van Zomeren 29 juni 2007 Het Romeinse eikenmysterie
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.