elektricien

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  elektricien    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • elek·tri·cien
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vakman op elektrisch gebied’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1894 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord elektricien elektriciens
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

deelektricienm

  1. (elektrotechniek) (beroep) vakman die elektrische installaties aanlegt en onderhoudt
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord elektricien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
96 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.