engagement

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  engagement    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɑ̃ɣaʒəʹmɛnt/
Woordafbreking
  • en·ga·ge·ment
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord engagement engagementen
verkleinwoord engagementje engagementjes

Zelfstandig naamwoord

hetengagemento

  1. het belang hechten aan en/of betrokken zijn bij een maatschappelijke kwestie
    • Tot nu ging het [in het buitenlands beleid] om positive-sum-engagements, samenwerken om grotere veiligheid en welvaart te bereiken voor Amerika én voor andere landen.”[2] 
  2. (economie), (juridisch) verbintenis, werkovereenkomst
    • Zij gingen een engagement aan bij die afdeling. 
  3. verloving

Gangbaarheid

  • Het woord engagement staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
90 %van de Nederlanders;
96 %van de Vlamingen.[3]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. NRC Michel Kerres 10 november 2016
  3. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Engels

Uitspraak
  • Geluid:  engagement (VS)    (hulp, bestand)
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
engagement engagements

Zelfstandig naamwoord

engagement

  1. afspraak
  2. maatschappelijke betrokkenheid
  3. (economie), (juridisch) contract, verbintenis, werkovereenkomst
  4. (financieel) financiële verplichting
  5. verloving
  6. (sport) wering (bij het schermen)
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.