eva

Niet te verwarren met: Eva, e.v.a.

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  eva    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈeva/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • eva
Woordherkomst en -opbouw
  • eponiem; afgeleid van  Eva en  de eerste vrouw volgens de Bijbel; gespeld met een kleine letter volgens spellingregel 16.C [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord eva eva's
verkleinwoord evaatje evaatjes

Zelfstandig naamwoord

deevav

  1. vrouw die wordt beschouwd als de eerste van een afstammingsreeks
    • Eerder onderzoek suggereerde dat de oermoeder, de eva van het mitochondriaal DNA, een stuk vroeger leefde dan de adam van het Y-chromosoom. [2]
  2. (kleding) (verouderd) smal schortje vanaf het middel
    • Het duurde een minuut of wat alvorens een eigenaardig sloffen in het voorhuis de aankomst eener bejaarde keukenmeid verried, die eerst natuurlijk den aardappel, waaraan zij bezig was, had moeten afschillen, daarna den bak van haar schoot en haar beide voeten van haar stoof zetten, om vervolgens haar roode muilen aan te trekken, haar neus met het buitenste van haar hand af te vegen, haar eva in de schuinte op te slaan, en den langen weg te aanvaarden, die van de keukendeur tot aan den barometer twintig, en van den barometer tot de mat zes stappen vergde. [3]
Synoniemen
Antoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord eva staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
84 %van de Nederlanders;
75 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Piëmontees

Zelfstandig naamwoord

eva

  1. water, kleurloze vloeistof
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.