fade

Nederlands

Uitspraak
  • [A]: Geluid:  fade    (hulp, bestand)
    • IPA: /fet/ (1 lettergreep)
  • [B]: Geluid:  fade    (hulp, bestand)
    • IPA: /ˈfadə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • fade
  • fa·de (aanvoegende wijs)
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord fade -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A]defadev/m

  1. geleidelijk verandering van geluidssterkte of belichting
  2. (filmkunst) geleidelijk, met een tijdelijke vervaging, in elkaar overvloeien van beelden
     In de loop van de filmgeschiedenis maken regisseurs steeds minder gebruik van zachte overgangen zoals de fade en de overvloeier: men kreeg het gevoel dat gewone cuts ook op een vloeiende en coherente manier overgangen tussen scènes konden aanduiden.[1]
     Aan het einde van het vierde hoofdstuk van Oude verf, de jongste roman van Pjeroo Roobjee, droomt de hoofdpersoon, de 109-jarige maar nog zeer kwieke Clothaire Decreus, van een karakter-speler van de KVS, wiens gestalte zoals bij een fade verwazigt en verandert in die van een man die ziek in bed ligt en daar in dikke boeken, woordenboeken en delen van een encyclopedie bladert.[2]
  3. (sport) (golf) geslagen bal die licht naar rechts afbuigt
    Bij linkshandige spelers: een bal die licht naar links afbuigt.
     Toen golfster en drievoudig majorwinnares Nancy Lopez werd gevraagd hoe ze bij haar afslag kon afwisselen tussen een fade (voor rechtshandige spelers een bal die van links naar rechts draait) en een draw (andersom), antwoordde ze: 'Ik denk gewoon “fade”, of ik denk “draw”.[3]
Antoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen

Werkwoord

vervoeging van
faden

[A] fade

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faden
    • Ik fade. 
  2. gebiedende wijs van faden
    • Fade! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van faden
    • Fade je? 
  4. aanvoegende wijs van faden
stellend
onverbogen fade
verbogen -

Niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie als bijvoeglijk naamwoord

Bijvoeglijk naamwoord

[B] fade

  1. zonder aantrekkingskracht of overtuiging
     Hij is patriciër, en rijk, heeft een meesterstitel, bezit een volbloedschimmel, maar is geestelijk in alle opzichten Alberts mindere. Hij treedt wel zelfverzekerd op, maar hij maakt fade complimenten, en voelt maar oppervlakkig.[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord fade staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
52 %van de Nederlanders;
50 %van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Weblink bron Gearchiveerde versie “Continuïteitsmontage” op anatomievandefilm.be
  2. Weblink bron Kroniek : Pjeroo Roobjee schreef een koffietafelroman in: Dietsche Warande en Belfort., jrg. 143 nr. 1 (februari 1998), Uitgeverij Peeters, Leuven, p. 128
  3. Weblink bron
    David Papineau (vert. Wybrand Scheffer)
    “De regels van het spel: wat sport ons kan leren over filosofie (en wat filosofie ons kan leren over sport)” (2018), Uitgeverij Atlas Contact, Amsterdam, ISBN 9789045035932, hfst. 1
  4. Weblink bron
    Jacob Smit
    “Leven en werken van E.J. Potgieter 1808-1875.”, 2de druk (1983), Martinus Nijhoff, Leiden, ISBN 90 247 9121 9, p. 139
  5. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Duits

Uitspraak

Geluid:  fade    (hulp, bestand)

  • IPA: /ˈfadə/
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit Frans fade.

Bijvoeglijk naamwoord

fade

  1. zouteloos;
  2. (figuurlijk) waar alle belangwekkendheid aan ontbreekt

Engels

enkelvoud meervoud
fade fades

Zelfstandig naamwoord

fade

  1. verdwijning, vervaging
vervoeging
onbepaalde wijs to  fade 
he/she/it  fades 
verleden tijd  faded 
voltooid
deelwoord
 faded 
onvoltooid
deelwoord
 fading 
gebiedende wijs  fade 

Werkwoord

fade

  1. onovergankelijk geleidelijk aan verdwijnen, vervagen
    «A fading memory.»
    Een vervagende herinnering.
  2. overgankelijk doen/laten verdwijnen, wegmaken [1]

Frans

Uitspraak

Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

  • IPA: /fad/
Woordafbreking
  • fade
Woordherkomst en -opbouw
  • Ontwikkeld uit Volkslatijn *fatidus, een mengvorm van (klassiek) Latijn fatuus dwaas, smakeloos, flauw en vapidus muf. [1]

Bijvoeglijk naamwoord

  1. flauw, zouteloos, hebbende kraak noch smaak
  2. flauw, bleek, saai, slap

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.