feitelijkheid
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: feitelijkheid (hulp, bestand)
Woordafbreking
- fei·te·lijk·heid
Woordherkomst en -opbouw
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | feitelijkheid | feitelijkheden |
| verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de feitelijkheid v
- iets dat gebaseerd is op feiten; iets waarvan de werkelijkheid bewezen is
- ▸ Hij keek om en had het gevoel of zijn ogen met azijn werden afgezeemd, zijn ziel samenkromp onder het lekkende zuur: schuin opzij liep Bergsma, messcherp feit tegen de prompt gefixeerde feitelijkheid van de stad.[2]
- ▸ Een roekeloze actie, vond Azarkan, die naar de beroepscommissie stapte. Die oordeelde afgelopen donderdag dat het bestuur hem het lidmaatschap niet had mogen ontnemen, onder meer omdat de feitelijkheid van de beschuldigingen aan zijn adres niet kon worden bewezen.[3]
- gewelddaad
Synoniemen
- [1] feit, werkelijkheid, realiteit
Antoniemen
Gangbaarheid
- Het woord feitelijkheid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ “Gewassen vlees” (2014), Em. Querido's Uitgeverij , ISBN 9789021436173
- ↑ Weblink bron “Bestuur Denk: Azarkan mag toch lid blijven” (16-05-2020), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.