waan

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  waan    (hulp, bestand)
  • IPA: /wan/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /ʋan/
    • (Vlaanderen, Brabant): /β̞an/
    • (Limburg): /wan/
Woordafbreking
  • waan
enkelvoud meervoud
naamwoord waan wanen
verkleinwoord waantje waantjes

Zelfstandig naamwoord

dewaanm

  1. (psychologie) een min of meer van de werkelijkheid afgeleide droomwereld
    • Hij verkeerde in de waan dat hij als een vogel kon vliegen. 
  2. (psychologie) een overtuiging die gebaseerd is op een onjuiste waarneming of interpretatie van de werkelijkheid
    • Het onduidelijke testament bracht hem in de waan een rijk man te zijn. 
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Uitdrukkingen en gezegden
  • [2]: de waan van de dag
de actuele gekte
  • [2]: iemand in de waan laten
iemand niet de waarheid vertellen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
wanen

waan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanen
    • Ik waan. 
  2. gebiedende wijs van wanen
    • Waan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanen
    • Waan je? 

Werkwoord

vervoeging van
wanen

waan

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanen
    • Ik waan. 
  2. gebiedende wijs van wanen
    • Waan! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van wanen
    • Waan je? 

Gangbaarheid

  • Het woord waan staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
97 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.