fiasco

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fiasco    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • fi·as·co
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Italiaans of Frans, in de betekenis van ‘mislukking’ voor het eerst aangetroffen in 1847 [1]
  • van het Italiaanse 'fiasco' (fles) [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord fiasco fiasco's
verkleinwoord fiascootje fiascootjes

Zelfstandig naamwoord

hetfiascoo

  1. grote mislukking
    • Zijn plannen waren onhaalbaar en liepen op een fiasco uit. 
     En het werd meer dan normaal toen ze algauw in hun gebruikelijke, levendige discussie verwikkeld raakten over goed en kwaad in deze tijd en vooral over het fiasco van de stormtroepenpartij.[3]
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Fiasco lijden ( of maken)
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord fiasco staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.