fles

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  fles    (hulp, bestand)
  • IPA: /flɛs/ (1 lettergreep)
Woordafbreking
  • fles
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘glazen vat met nauwe hals’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1351 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord fles flessen
verkleinwoord flesje flesjes

Zelfstandig naamwoord

deflesv/m

  1. een langgerekt, cilindrisch en meestal van glas vervaardigd vat met een nauwe hals die met een dop of kurk af te sluiten is
    • Deze fles bevat bijna een liter wijn. 
     In een urinoir kan het ook soms moeilijk zijn om met iemand naast je te plassen. Hier was het nog lastiger omdat er twee mensen naast mij lagen, waarvan één tot overmaat van ramp de enige aanwezige vrouw was. Pas na lange tijd was ik ontspannen genoeg om de fles te vullen.[2]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
  • Op de fles gaan
failliet gaan
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
flessen

fles

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flessen
    • Ik fles. 
  2. gebiedende wijs van flessen
    • Fles! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van flessen
    • Fles je? 

Gangbaarheid

  • Het woord fles staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord fles flesse
Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?

Zelfstandig naamwoord

fles

  1. fles

Meer informatie

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.