flag

Deens

Zelfstandig naamwoord

flag o

  1. vlag

Verwijzingen

    Engels

    Uitspraak
    • Geluid:  flag (VS)    (hulp, bestand)
    • IPA: /flæg/
    enkelvoud meervoud
    flag flags

    Zelfstandig naamwoord

    flag

    1. vaandel, vlag
    2. (scheepvaart) vlaggenschip
    vervoeging
    onbepaalde wijs to  flag 
    he/she/it  flags 
    verleden tijd  flagged 
    voltooid
    deelwoord
     flagged 
    onvoltooid
    deelwoord
     flagging 
    gebiedende wijs  flag 

    Werkwoord

    flag

    1. onovergankelijk verflauwen, verslappen
    2. overgankelijk optooien met vlaggen, pavoiseren
    3. overgankelijk markeren
    4. overgankelijk aanhouden [1]
    5. overgankelijk, (informeel), (AE) wegsturen



    Frans

    Uitspraak
    • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
    Woordherkomst en -opbouw

    Zelfstandig naamwoord

    flag m

    1. (spreektaal) op heterdaad
      «Carlo s'est fait choper en flag en train de chourer à Carrefour.»
      Carlo heeft zich op heterdaad laten pakken toen hij aan het jatten was in de Carrefour. [1]

    Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.