gaai

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gaai    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣaj/ (1 lettergreep); /ɣaːj/
Woordafbreking
  • gaai
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zangvogel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1287 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gaai gaaien
verkleinwoord gaaitje gaaitjes

Zelfstandig naamwoord

degaaim

  1. (zangvogels) middelgrote, gewoonlijk vrij kleurrijke zangvogel met een vrij lange staart, uit het geslacht Garrulus  van de kraaienfamilie (Corvidae ) en in het bijzonder de soort Garrulus glandarius 
    • In Europa bedoelt men meestal de Vlaamse gaai als men gaai zegt, maar er zijn wereldwijd een ruim aantal, niet altijd nauw verwante soorten die ook zo genoemd worden. 
  2. (sport) een houten klos die als doelwit gebruikt wordt bij het spelen van gaaibol
Hyperoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gaai staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
80 %van de Nederlanders;
88 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.