gank

Nedersaksisch

Bijvoeglijk naamwoord

gank

  1. snel
    «Lekker gank hè, va?»
    Lekker snel hè, pap?


Urkers

Bijvoeglijk naamwoord

gank

  1. snel
    «Lekker gank hè, va?»
    Lekker snel hè, pap?


Limburgs

Uitspraak
  • IPA: /ɣaŋk/ (Etsbergs)

Zelfstandig naamwoord

gank m

  1. gang
    «Die wachdje deir zónsóngergank aaf, beveur die heives góngentj.»
    Ze keken naar de zonsondergang voordat ze naar huis gingen.

Werkwoord

gank

  1. gaan
    «Gank eweg!»
    Ga weg!
Verbuiging
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.