gelui

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gelui    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈlœy/
Woordafbreking
  • ge·lui
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord gelui -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetgeluio

  1. laten klinken van een torenklok of bel
    • Als hij buiten speelde, werd hij naar binnen geroepen door het gelui van een bel. [2]
    • Ze konden niet tegen het gelui van de klokken. [3]
  2. (bouwkunde) geheel van luidklokken zoals dat in een toren is geïnstalleerd
    • In 1505 giet hij het beroemde, nog steeds grotendeels bestaande gelui van de Utrechtse Domtoren. [4]
  3. (bouwkunde) hijsinstallatie in een windmolen
Synoniemen
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gelui staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
61 %van de Nederlanders;
50 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.