gemeenschapsbezit
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: gemeenschapsbezit (hulp, bestand)
Woordafbreking
- ge·meen·schaps·be·zit
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van gemeenschap zn en bezit zn met het invoegsel -s-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gemeenschapsbezit | |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
het gemeenschapsbezit o
- (economie) zaken waarvan de gemeenschap als geheel eigenaar is
- ▸ "Het is uiteindelijk een vorm van belastinggeld", zegt de minister voor Wonen. "Gemeenschapsbezit gaan we niet voor een appel en ei weggeven."[1]
Antoniemen
- privétbezit
Gangbaarheid
- Het woord gemeenschapsbezit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Weblink bron “Blok wil kantoren vluchtelingen niet voor 'appel en ei' verkopen” (5 februari 2016, 11:22), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.