geneuzel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  geneuzel    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·neu·zel
Woordherkomst en -opbouw
  • geen meervoud, naamwoord van handeling van neuzelen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord geneuzel
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hetgeneuzelo [1]

  1. het aanhoudend zaniken, zeuren en neuzelen
    • Ik heb een van haar boeken, uitgebracht in de BBC-reeks, gevonden in de kringloop en was na een bladzijde al enthousiast. Geen geneuzel van starlets maar een van de grootste en belangrijkste en lekkerste keukens ter wereld binnen handbereik.[2] 
    • En daarnaast gaat VI allang niet meer alleen over de sport maar wordt er van alles besproken in een directe, soms confronterende, humoristische en ja, dat is wennen, cynische, maar wel oprechte sfeer. Net zoals in de kleedkamer van een willekeurige voetbalclub of, voor mijn part, sociëteit van de Rotary. Hou toch eens op met dat politiek correcte geneuzel en zeg gewoon waar het op staat.[3] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord geneuzel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
59 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.