gerucht

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gerucht    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈrʏxt/ (2 lettergrepen); /ɣə'rɵxt/
Woordafbreking
  • ge·rucht
Woordherkomst en -opbouw
  • ww vervoeging van ruchten: de stam met omvoegsel ge- -t, zonder -t omdat de stam al op -t eindigt
enkelvoud meervoud
naamwoord gerucht geruchten
verkleinwoord geruchtje geruchtjes

Zelfstandig naamwoord

hetgeruchto

  1. lawaai; een klein geluid
    • Het was in het tuintje stampvol zacht gerucht van allerlei groeisel bewegend in een zwakke nachtwind. [4]
  2. een mededeling of nieuwtje dat de ronde doet maar nog niet bevestigd is, zodat je niet zeker bent of het waar is
    • "Hendrik Haan uit Koog aan de Zaan heeft de kraan open laten staan" is een lied over een gerucht. 
     Welke geruchten over de oorlog in Oekraïne gaan er rond?[5]
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van: ruchten…
verbogen vorm: geruchte

gerucht

  1. voltooid deelwoord van ruchten

Gangbaarheid

  • Het woord gerucht staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[6]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.