geval

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  geval    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈvɑl/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ge·val
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘voorval, omstandigheid’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
  • Naamwoord van handeling van vallen met het voorvoegsel ge- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord geval gevallen
verkleinwoord gevalletje gevalletjes

Zelfstandig naamwoord

hetgevalo

  1. één bepaalde mogelijkheid uit meerdere mogelijke
    • In het ene geval kunnen we er nog wat aan doen, in het andere geval hebben we echt een probleem. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
  • gevallijk, gevalsbehandeling, gevalsbeschrijving, gevalsstudie, gevalstudie
Uitdrukkingen en gezegden
  • in ieder geval
ongeacht het antwoord op de gestelde vraag
  Tussen drie tenten was nog net genoeg ruimte om mijn eigen tent op te zetten, waarna ik bij een groep rond het kampvuur ging zitten. Ik zag allemaal nieuwe gezichten: hoe lang waren die mensen er al? Ze gedroegen zich in ieder geval alsof ze hier al weken bivakkeerden. [3] 
Verwante begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
gevallen

geval

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gevallen
    • Ik geval. 
  2. gebiedende wijs van gevallen
    • Geval! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gevallen
    • Geval je? 

Gangbaarheid

  • Het woord geval staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

geval

  1. geval

Veluws

Zelfstandig naamwoord

geval

  1. geval
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.