gewin

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gewin    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣəˈwɪn/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • ge·win
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van de stam van  winnen ww  met het voorvoegsel ge-
enkelvoud meervoud
naamwoord gewin (gewinnen)
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

hetgewino

  1. (economie) voordeel, winst
    • Het gewin was groot voor het bedrijf. 
    • Baas Becking vindt dat de mens op een verpletterende manier met de wereld omgaat, en te veel gericht is op economisch gewin. Hij beschrijft de mens als een plaag, vanwege de sterk toenemende bevolkingsgroei.”  [1]
Uitdrukkingen en gezegden
  • Eerste gewin is kattengespin
Initiële winst kan ook zo weer zijn verloren

Werkwoord

vervoeging van
gewinnen

gewin

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewinnen
    • Ik gewin. 
  2. gebiedende wijs van gewinnen
    • Gewin! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van gewinnen
    • Gewin je? 

Gangbaarheid

  • Het woord gewin staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
98 %van de Nederlanders;
92 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

Oudnederlands

Zelfstandig naamwoord

gewin

  1. bezit
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.