gezang

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  gezang    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ge·zang
Woordherkomst en -opbouw
  • Naamwoord van handeling van zingen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud meervoud
naamwoord gezang gezangen
verkleinwoord gezangetje gezangetjes

Zelfstandig naamwoord

hetgezango

  1. het zingen
     De abt vond het spotternij om die heilige ruimte te vullen met gezang voor zulk een wereldse geestelijke.[2]
     Duikende vogels, mieren, hagedissen en het onophoudelijke gezang van de krekels. Alles was nieuw voor me en ik nam het allemaal in me op als een kind op zijn eerste schooldag.[3]
  2. lied
    • Een gezang is een term die in protestants-christelijke Kerken in Nederland gebruikt wordt voor een bepaald type kerkelijk lied. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord gezang staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 14
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  4. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.