grootje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  grootje    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • groot·je
enkelvoud meervoud
naamwoord - -
verkleinwoord grootje grootjes

Zelfstandig naamwoord

hetgrootjeo dim. tant.

  1. (persoon), (familie), (informeel) grootmoeder, oma
    • Mijn grootje heeft me dat altijd verteld. 
Uitdrukkingen en gezegden
  • Naar zijn grootje helpen
(informeel) (van voorwerpen) kapotmaken, stukmaken; (van personen) doodmaken, ombrengen (~ om zeep helpen)
  • Naar zijn grootje zijn
(informeel) (van voorwerpen) kapot zijn, het niet meer doen; (van personen) overleden zijn
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

hetgrootjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord groot

Gangbaarheid

  • Het woord grootje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
87 %van de Nederlanders;
78 %van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.