groot

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  groot    (hulp, bestand)
  • IPA: /ɣrot/ (1 lettergreep); /ɣroːt/
Woordafbreking
  • groot
Woordherkomst en -opbouw
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen grootgrotergrootst
verbogen grotegroteregrootste
partitief grootsgroters-

Bijvoeglijk naamwoord

groot

  1. meer dan normaal in formaat
     Ik had een grote powerbank die mijn telefoon 12 keer kon opladen, dus besloot ik het vanaf toen alleen met digitale hulpmiddelen te doen.[2]
     Het werd me al snel duidelijk dat ik de trail volledig had onderschat. De bergpaden waren steiler, de zon heter, de slangen groter en de afstanden tussen waterpunten langer dan ik me had voorgesteld.[2]
  2. bewonderenswaardig, goed
    • Hij was een groot man. 
  3. machtig, belangrijk
     Mijn vrouw houdt niet van vliegen waardoor zij dertig jaar geleden de bewuste keuze heeft gemaakt dat nooit meer te doen. Ze was dan ook allang blij dat ze niet met mij mee hoefde op mijn verre reizen, maar was wel vanaf het begin mijn grootste supporter.[2]
  4. volwassen
    • Grote mensen en kinderen. 
Synoniemen
Antoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Bijwoord

groot

  1. in ruime mate
     De fles was gelukkig groot genoeg en uiteindelijk kon ik met een zucht van verlichting de dop erop draaien.[2]
  2. bijwoordelijk deel van een scheidbaar werkwoord
Synoniemen
Antoniemen
Vertalingen
enkelvoud meervoud
naamwoord groot groten
verkleinwoord grootje grootjes

Zelfstandig naamwoord

degrootm

  1. (numismatiek) een van oorsprong Italiaanse munt die tot 1496 ook in Vlaanderen gebruikt werd

Gangbaarheid

  • Het woord groot staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.