haagpreek

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  haagpreek    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhaxprek/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • haag·preek
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord haagpreek haagpreken
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dehaagpreekv/m

  1. (religie) (verouderd) predicatie in het open veld in de eerste tijd van de Reformatie
    • Vergeten wij echter niet, dat haagpreek slechts de preek is van een haagpredikant, niet een preek bij of in een haag uitgesproken, en dat de haagpredikant een prediker is, die zich zelven als zoodanig opwerpt en eigenwillig het land al predikend afloopt, een veracht en verachtelijk persoon. [3]
Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord 'haagpreek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.