haagpreek
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: haagpreek (hulp, bestand)
- IPA: / ˈhaxprek / (2 lettergrepen)
Woordafbreking
- haag·preek
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van haag zn en preek zn [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | haagpreek | haagpreken |
verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de haagpreek v / m
- (religie) (verouderd) predicatie in het open veld in de eerste tijd van de Reformatie
- ⧖ Vergeten wij echter niet, dat haagpreek slechts de preek is van een haagpredikant, niet een preek bij of in een haag uitgesproken, en dat de haagpredikant een prediker is, die zich zelven als zoodanig opwerpt en eigenwillig het land al predikend afloopt, een veracht en verachtelijk persoon. [3]
Synoniemen
- hagenpreek (meer gangbare uitspraakvariant)
Gangbaarheid
- Het woord 'haagpreek' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.