harmonica

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  harmonica    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • har·mo·ni·ca
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘toetsinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord harmonica harmonica's
verkleinwoord harmonicaatje harmonicaatjes

Zelfstandig naamwoord

deharmonicav

  1. (muziekinstrument) een trekharmonica
    • Voor zijn verjaardag kreeg hij een nieuwe harmonica. 
  2. (muziekinstrument) een mondharmonica
    • Die man speelde de hele dag op zijn harmonica. 
  3. een zigzagvormig verbindingsstuk
    • Kun je mij die harmonica even aangeven? 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord harmonica staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.