hevel

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hevel    (hulp, bestand)
  • IPA: /'ɦevəl/
Woordafbreking
  • he·vel
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘gebogen buis om vloeistoffen over te tappen’ voor het eerst aangetroffen in 1736 [1]
  • [1] Naamwoord van handeling van heffen met het achtervoegsel -el [2]
  • [2] instrument waarmee men hevelt [1722; Ten Kate [3]]
enkelvoud meervoud
naamwoord hevel hevels
verkleinwoord heveltje heveltjes

Zelfstandig naamwoord

dehevelm

  1. (verouderd) gist, zuurdeeg
    • Hevel, ofte hef-deegh, Leave, or sowre dow.[4] 
  2. een geheel met vloeistof gevulde pijp of slang waarvan het ene einde lager gehouden wordt dan de andere, waardoor vloeistof van de laatste mond naar de eerste stroomt
    • Met een hevel kun je gemakkelijk water uit een aquarium verwijderen. 
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hevelen

hevel

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hevelen
    • Ik hevel. 
  2. gebiedende wijs van hevelen
    • Hevel! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hevelen
    • Hevel je? 

Gangbaarheid

  • Het woord hevel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
81 %van de Nederlanders;
75 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.