hinder

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hinder    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hin·der
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘overlast’ voor het eerst aangetroffen in 1297 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord hinder
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dehinderm

  1. last, ongemak
     Volgens het onderzoek ondervinden tussen de 600.000 en 800.000 Nederlanders ernstige hinder van verkeerslawaai. Ze zijn boos en hebben gevoelens van afkeer, onbehagen en onvoldaanheid. Nog eens 300.000 mensen hebben slaapproblemen door verkeerslawaai.[3]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Werkwoord

vervoeging van
hinderen

hinder

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinderen
    • Ik hinder. 
  2. gebiedende wijs van hinderen
    • Hinder! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van hinderen
    • Hinder je? 

Gangbaarheid

  • Het woord hinder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[4]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.