hockeyelftal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hockeyelftal    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hoc·key·elf·tal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hockeyelftal hockeyelftallen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hethockeyelftalo

  1. (sport) team van hockeyspeler
     Nee, klinkt het welhaast verontschuldigend, ze is niet zo van de statistieken. "Sorry." Nou ja, op dat ene, niet geheel onbelangrijke gegeven na dan. Sinds Frédérique Matla op 11 juni 2017 debuteerde in het Nederlands hockeyelftal, won ze elk internationaal titeltoernooi waar ze aan deelnam.[1]
     Laurien Leurink heeft bedankt voor het Nederlands hockeyelftal. De middenvelder van SCHC, die met Oranje in 2021 olympisch goud veroverde in Tokio nadat er in Rio de Janeiro (2016) nog genoegen genomen had moeten worden met zilver, wil meer prioriteit geven aan de maatschappelijke en sociale aspecten in haar leven.[2]
    Synoniemen

    Gangbaarheid

    • Het woord hockeyelftal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

    Meer informatie

    Verwijzingen

    1. Weblink bron
      Luuk Blijboom
      “Hockeyvedette Matla heeft vlak voor WK eigenlijk nog maar één grote wens” (zaterdag 2 juli 2022, 08:34), NOS
    2. Weblink bron “Hockeyster Leurink stopt na 133 interlands bij Oranje: 'Volgende stap in mijn leven'” (dinsdag 14 maart 2023, 10:28), NOS
    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.