elftal

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  elftal    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈɛləftɑl/ (2 of 3 lettergrepen)
Woordafbreking
  • elf·tal
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord elftal elftallen
verkleinwoord elftalletje elftalletjes

Zelfstandig naamwoord

hetelftalo

  1. sportploeg die uit elf spelers bestaat, in het bijzonder een voetbalploeg
    • Het Nederlands elftal speelt erg goed op het WK. 
  2. groep van elf
     March kende zijn type zonder zelfs maar om te kijken: drie aanvragen om overplaatsing naar de Kripo, alle drie afgewezen; een vrouw met plichtsbesef die een elftal kinderen voor de Führer had voortgebracht; een inkomen van tweehonderd rijksmark per maand.[1]
Hyponiemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord elftal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[2]

Meer informatie

Verwijzingen

Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.