hockeyploeg

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hockeyploeg    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hoc·key·ploeg
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hockeyploeg hockeyploegen
verkleinwoord hockeyploegje hockeyploegjes

Zelfstandig naamwoord

dehockeyploegv/m

  1. groep hockeyspelers die samenwerken om een andere hockeyploeg te verslaan in een hockeywedstrijd
     Pakistan won in totaal elf olympische medailles. Acht van die plakken werden behaald door de hockeyploeg (mannen), die in 1960, 1968 en 1984 goud won.[1]
     Zelf hoopt Van Ass met zijn hockeyploeg deze Olympische Spelen ook weer boven iedereen uit te steken. De hockeyvrouwen zijn favoriet voor goud, maar dat betekent niet dat die medaille ook al binnen is, weet de 63-jarige coach.[2]


Synoniemen

Gangbaarheid

  • Het woord hockeyploeg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Tebogo verrast met goud op 200 meter, Pakistaan Nadeem tovert met speer” (donderdag 8 augustus 2024), NOS
  2. Weblink bron “Hockeysters spotten sterren in Parijs: 'Ze renden achter Nadal aan en ontmoetten Biles'” (donderdag 25 juli 2024), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.