hofleverancier

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hofleverancier    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • hof·le·ve·ran·cier
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hofleverancier hofleveranciers
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dehofleverancierm

  1. (handel) (economie) een persoon of bedrijf dat goederen of diensten levert aan het hof
  2. (handel) (economie) een titel dat door de koning aan een bedrijf wordt toegekend
    • Norm is hier niet een spijkerbroek met witte blouse en puntschoenen, maar een college-jas (alleen van hofleverancier Maison de Bonneterie), een Lacoste poloshirt (kraag omhoog!) en mocassins.[2]  
  3. (handel) (economie) (figuurlijk) de belangrijkste leverancier
    • Letterlijk zei Kamerlid Gert-Jan Segers (ChristenUnie): „Nederland is in Europa hofleverancier van uiterst schadelijke en illegale drugs.” Aanleiding was een publicatie in het Algemeen Dagblad. Daarin werd Nederland omschreven als Europees kampioen drugshandel [3] 
Hyponiemen
Vertalingen

Meer informatie

Gangbaarheid

  • Het woord hofleverancier staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Spoor, Hendricke
    Vader en dochter 2009 ISBN 978-94-6003896-9 pagina 112
  3. NRC Jos Verlaan 14 april 2016
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.