hogar

Spaans

Uitspraak
  • Geluid: Bestand bestaat nog niet. Aanmaken?
  • IPA: /oˈɡaɾ/ [oˈɣ̞aɾ]
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
hogar hogares

.

Zelfstandig naamwoord

hogar m

  1. thuis
  2. haard
  3. (figuurlijk) thuishaven
  4. (figuurlijk) huishouden
  5. (figuurlijk) gezin, groep mensen die in hetzelfde huis woont.

Verwijzingen

    Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.