haard

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  haard    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • haard
Woordherkomst en -opbouw
  • In de betekenis van ‘stookplaats’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1350 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord haard haarden
verkleinwoord haardje haardjes

Zelfstandig naamwoord

dehaardm

  1. (wonen) een plaats in de woning bedoeld om er een vuur te branden [2]
    • Hij warmde zijn koude handen bij de haard. 
     Hebt u het portret gezien boven de haard? U herkent zonder twijfel de markante en nobele trekken van Niccoló Paganini. Ik zal de eerste zijn om uw gelijk te beamen wanneer u zegt dat het in schilderkundig opzicht geen meesterwerk betreft. Het is gemaakt door een brave, mindere meester, die er zelfs in zijn tijd niet om bekendstond dat hij zijn tijd vooruit was.[3]
  2. (figuurlijk) een plaats van waaruit zich een ziekte of andere ramp verspreidt
    • De haard van deze aardbeving bevond zich recht onder die stad. 
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Uitdrukkingen en gezegden
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord haard staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
99 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord haard haarde

Zelfstandig naamwoord

haard

  1. haard
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.