honnig

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  honnig    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhɔnəx/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • hon·nig
Woordherkomst en -opbouw
  • afgeleid van  hond zn  met het achtervoegsel -ig als verwijzing naar puppies, waarbij de -d- is weggesleten of een affectieve vorm van  honig zn  [1][2][3]
stellendvergrotendovertreffend
onverbogen honnighonnigerhonnigst
verbogen honnigehonnigerehonnigste
partitief honnigshonnigers-

Bijvoeglijk naamwoord

honnig

  1. aantrekkelijk op een vertederende manier
     De vrouwtjes zijn babbelziek, kuis (ze gebruiken geen krachttermen) en gevoelig (ze zeggen "honnig" en "vreselijk mooi") volgens Van Ginneken in 1915.[4]
     Daar dronken we allemaal groene thee in een honnig paviljoentje.[5]
Synoniemen
Verwante begrippen

Gangbaarheid

16 %van de Nederlanders;
18 %van de Vlamingen.[6]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. honnig op website: Etymologiebank.nl
  3. honnepon op website: Etymologiebank.nl
  4. Weblink bron
    Liesbeth Koenen
    “Mannen zeggen anders "mhm" dan vrouwen” (17 augustus 1991) op nrc.nl
  5. Weblink bron
    Wilma Elferink
    “Hollands dagboek” (13 oktober 1990) op nrc.nl
  6. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

honnig

  1. (imkerij) honing; een zoete stof die door bijen en enkele andere insecten uit bloemennectar wordt gewonnen
Schrijfwijzen
  • oning
  • önnig
  • önning
  • unnig
  • wennig

Meer informatie

Twents

Zelfstandig naamwoord

honnig

  1. (imkerij) honing; een zoete stof die door bijen en enkele andere insecten uit bloemennectar wordt gewonnen
Schrijfwijzen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.