hond

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hond    (hulp, bestand)
  • IPA: /hɔnt/ (1 lettergreep)
    • (Noord-Nederland): /ˈɦɔnt/
    • (Vlaanderen, Brabant): /ˈɦɔnt/
    • (Limburg): /ˈhɔnd/
Woordafbreking
  • hond
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hond honden
verkleinwoord hondje hondjes

Zelfstandig naamwoord

[A] dehondm

  1. (roofdieren) Canis lupus familiaris  zoogdier uit de familie van de hondachtigen (Canidae), en een gedomesticeerde ondersoort van de wolf die al sinds duizenden jaren door mensen op alle continenten wordt gebruikt
    • Een hond moet regelmatig uitgelaten worden. 
     Maar er zijn ook veel verleidingen en risico’s op de werkvloer te vinden of als je de hond uitlaat.[4]
     Pas een hele tijd later klonk in de verte een politiesirene, gevolgd door het geluid van blaffende honden.[4]
  2. (scheldwoord) minderwaardig persoon
    • Vuile hond! 
Hyperoniemen
Hyponiemen
Verwante begrippen
[1] in benaming voor hondachtigen:
[1] in benaming voor niet-verwante diersoorten:
Afgeleide begrippen
samenstellingen met "hond" als eerste deel
samenstellingen met "hond" als laatste deel
Spreekwoorden
Vertalingen

Zelfstandig naamwoord

[B] hethondo

  1. (eenheid) landmaat ter waarde van 100 roeden [3]

Gangbaarheid

  • Het woord hond staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
99 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen

Achterhoeks

enkelvoud meervoud
naamwoord hond hönde / hunde
verkleinwoord höndjen / hundeken

Zelfstandig naamwoord

hond

  1. (roofdieren) hond; een zoogdier dat tot huisdier getemd is

Meer informatie

Afrikaans

Uitspraak
  • IPA /ɦont/   geluid 
enkelvoud meervoud
naamwoord hond honde

Zelfstandig naamwoord

hond

  1. (roofdieren) hond

Drents

enkelvoud meervoud
naamwoord hond honden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hond

  1. (roofdieren) hond; een zoogdier dat tot huisdier getemd is

Gronings

Zelfstandig naamwoord

hond

  1. (roofdieren) hond; een zoogdier dat tot huisdier getemd is
Schrijfwijzen
Synoniemen

Nedersaksisch

enkelvoud meervoud
naamwoord hond hönde / honden / honnen / hunde
verkleinwoord höndjen / hundeken

Zelfstandig naamwoord

hond

  1. (roofdieren) hond; een zoogdier dat tot huisdier getemd is
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Meer informatie

Sallands

enkelvoud meervoud
naamwoord hond honden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hond

  1. (roofdieren) hond; een zoogdier dat tot huisdier getemd is

Stellingwerfs

enkelvoud meervoud
naamwoord hond honnen
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hond

  1. (roofdieren) hond; een zoogdier dat tot huisdier getemd is

Veluws

enkelvoud meervoud
naamwoord hond honden
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

hond

  1. (roofdieren) hond; een zoogdier dat tot huisdier getemd is
Schrijfwijzen
Afgeleide begrippen
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.