hoofdstedeling
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: hoofdstedeling (hulp, bestand)
Woordafbreking
- hoofd·ste·de·ling
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van hoofd zn en stedeling zn
- afgeleid van hoofdstad met het achtervoegsel -ling
| enkelvoud | meervoud | |
|---|---|---|
| naamwoord | hoofdstedeling | hoofdstedelingen |
| verkleinwoord |
Zelfstandig naamwoord
de hoofdstedeling m
- inwoner van de hoofdstad
- ▸ Vreemd genoeg ontpopte uitgerekend Pavel Pavlovitsj, zoon van een Moskouse spoorwegarbeider, zich als een verstokte hoofdstedeling.[1]
- ▸ Mondkapjes waren al verplicht in winkels, bussen en treinen, in kantoren, in restaurants en op scholen buiten de klas. Hoofdstedelingen mogen tussen 23.00 en 06.00 uur met maximaal vijf personen samen in de openbare ruimte zijn.[2]
Gangbaarheid
- Het woord hoofdstedeling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ “Dokter Zjivago” (1957), G.A. van Oorschot , ISBN 9789028261396
- ↑ Weblink bron “Mondkapjesplicht in Berlijn uitgebreid” (20 oktober 2020), Reformatorisch Dagblad
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.