hoteleigenaar

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  hoteleigenaar    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • ho·tel·ei·ge·naar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord hoteleigenaar hoteleigenaren
hoteleigenaars
verkleinwoord hoteleigenaartje hoteleigenaartjes

Zelfstandig naamwoord

dehoteleigenaarm

  1. (beroep)(toerisme) de bezitter van een overnachtingsplaats voor toeristen
    • De hoteleigenaar vond het fijn om goed voor zijn gasten te zorgen. 
Synoniemen
  1. hotelexploitant

Gangbaarheid

  • Het woord hoteleigenaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.