huisartsengeneeskunde

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huisartsengeneeskunde    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • huis·art·sen·ge·nees·kun·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisartsengeneeskunde
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dehuisartsengeneeskundev

  1. (medisch) generalistisch medisch specialisme
     De drie organisaties vertegenwoordigen samen vrijwel alle Nederlandse huisartsen en bijna de hele eerstelijnszorg. De Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen (VPH) had al gezegd dat de organisatie mede-aangever wil zijn. Ook het Interfacultair Overleg Huisartsengeneeskunde (IOH) en de Landelijke Organisatie van Aspirant Huisartsen (LOVAH) steunen de zaak van advocaat Ficq.[1]
     "De tijd dat je samen met een assistent een praktijk kon runnen, en je voornamelijk met patiënten bezighield, is voorbij", zegt Jettie Bont, hoogleraar huisartsengeneeskunde aan het Amsterdam UMC. "Je hebt nu meerdere assistenten en ook praktijkondersteuners in dienst."[2]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Weblink bron “Huisartsen sluiten zich aan bij aangifte tegen tabaksindustrie” (dinsdag 13 februari 2018, 08:28), NOS
  2. Weblink bron “Huisartsentekort? Er zijn meer huisartsen dan ooit” (zondag 15 oktober 2023, 16:10), NOS
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.