huisarts

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huisarts    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhœysɑrts/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • huis·arts
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisarts huisartsen
verkleinwoord huisartsje huisartsjes

Zelfstandig naamwoord

dehuisartsm

  1. (medisch) (beroep) een arts die de eerste lijn van opvang vormt voor een aantal vaste patiënten in de buurt
    • Ondersteuning van de huisarts vindt op dit moment onvoldoende plaats. 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huisarts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
100 %van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.