huisbediende

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huisbediende    (hulp, bestand)
Woordafbreking
  • huis·be·dien·de
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord huisbediende huisbedienden
huisbediendes
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

dehuisbediendev/m

  1. (beroep) personeel dat in een woning huishoudelijke taken verricht
     Een vijftal huisbedienden, groot en klein, kwamen het bordes opgerend om hun heer te begroeten.[2]
     Groot onderzoek naar slavernijverleden in Twente en Overijssel :Femmetje uit Goor, huisbediende Maria op havezate Grimberg in Notter, maar ook baron Wolter Robert van Hoëvell die als afgevaardigde van het kiesdistrict Almelo een sleutelrol speelt bij de afschaffing van de slavernij in 1863: het zijn zomaar wat sporen van het slavernijverleden in Twente. De IJsselacademie begint een onderzoek.[3]
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huisbediende staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3. Weblink bron “Gemist? Groen licht voor nieuwe natuurbegraafplaats & onderzoek naar slavernijverleden in Twente” (29-12-2021), Tubantia
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.