huisje

Nederlands

Uitspraak
  • Geluid:  huisje    (hulp, bestand)
  • IPA: /ˈhœyʃə/ (2 lettergrepen)
Woordafbreking
  • huis·je
Woordherkomst en -opbouw
  •  huis zn  met het achtervoegsel -je

Zelfstandig naamwoord

hethuisjeo

  1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord huis
     ‘Damn, you snore Van Go!’ zei Goldie zo hard dat iedereen er wakker van werd. ‘No I don’t,’ ontkende ik met een dikke grijns en liep naar buiten om een huisje te boeken voor de komende nacht.[1]
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

  • Het woord huisje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
100 %van de Nederlanders;
98 %van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
  2. Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Dit artikel is uitgegeven door Wiktionary. De tekst is vrijgegeven onder de licentie Creative Commons - Naamsvermelding - Gelijk delen. Voor de mediabestanden kunnen aanvullende voorwaarden gelden.